Debuut van Amina Belôrf (1990). Haar ouders komen uit Marokko, haar vader kwam in de jaren zestig naar België, als gastarbeider. De bundel begint met een 'Brief aan mijn vader': 'Vader, Ik ben weer op de plek waar je voet zette op Antwerpse bodem: la gare, jouw station' en eindigt met een 'Dankwoord' aan haar moeder. Hiertussen zestien gedichten over het bestaan van een migrant: 'Altijd onderweg, / met driehonderdduizend / negenentwintig en een halve / tussenstap, pendel je / van land naar land / met enkel thuis in je hart'. Belôrf brengt dit indringend in beeld, bijvoorbeeld in 'Deporteerbaar': 'Hier zijn ze dan / de kinderen van / de kinderen / van hun kinderen // bij grootvader op schoot'. Naast de brief bevat deze aanbevelenswaardige bundel nog zes prozastukjes met betekenisvolle titels als: 'Zuurstofarm' en 'Generatietranen'. Tot slot 'Mild': 'Kon ik je maar / zachtjes zeggen / - zonder het licht / te breken - / dat wat je voelt / niet altijd echt is'. Boeiend, geslaagd debuut.