De titel verwijst -mutatis mutandis, want het gaat hier niet om een beeldend kunstenares- naar de bron van Herzbergs dichterschap: al wat zij niet kan kweken, niet kan vangen of niet kan begrijpen, wekt haar mateloze verwondering op. Die levensraadsels worden niet abstract-filosofisch benaderd, maar altijd heel concreet, schijnbaar alledaags opgeroepen: het gevoel na de jetlag, verhuisspullen die ineens "een gezicht" krijgen, de wezensvreemde 6 vòòr het eigen telefoonnummer, de vraag waarom het steeds weer oorlog wordt. Al die realiteiten worden in gave spreektaal neergezet en wel in kortregelige, vaak eigenzinnig afgebroken versregels. Van modes, die immers de waan van de dag volgen, moet ze niets hebben. Met de eerlijkheid van een kind en het bijbehorende gevoel voor grappigheid gaat ze maar gewoon het leven aan. Judith Herzberg (1943, P.C. Hooftprijs 1997) blijft maar mooie poëzie schrijven, die je aan iedere geïnteresseerde lezer/es zou gunnen.