Verfijnde, grotendeels autobiografische debuutroman. De jonge Shula woont in Amsterdam, heeft de zangopleiding aan het conservatorium afgerond, houdt veel van muziek, maar kan niet meer zingen. Omdat haar beide ouders tijdens haar studie kort na elkaar zijn overleden, lijkt rouw de oorzaak, maar de werkelijke reden is complexer. Wanneer ze de zolder opruimt om een werkplek te maken voor haar vriend, vindt ze dozen met familiestukken, die ze een voor een uitpakt. Daarmee opent zich een haar tot dan toe verborgen gebleven Joodse familiegeschiedenis. Omdat Shula door haar ouders bewust niet religieus is opgevoed, besluit ze zich bovendien te verdiepen in het jodendom. Al zoekend, terugkijkend en analyserend wordt haar probleem, dat nauw samenhangt met de achtergrond van haar familie, helder. Het boek, bescheiden van omvang, is opgebouwd uit afwisselende impressionistische passages over de jeugd, de muziek, het geloof, de rouwperiode en (voor)ouders van de auteur, wat resulteert in een zeer persoonlijke, delicate roman, die veel lezers zal treffen. De auteur (1987) is de dochter van de bekende psychoanalyticus Louis Tas (1920-2011), arts van Holocaustoverledenen.