Het boek beschrijft ervaringen met een didactische aanpak in het kunstgeschiedenisonderwijs, waarbij de auteur het systeem van ontdekkend leren omarmt. 'Wat ziet de student in het kunstwerk' is het uitgangspunt; zij vergelijkt het met: wat ziet Wikipedia en wat ziet een deskundige? Zo heeft de student vooraf nagedacht en kan daarna zijn conclusies trekken. De reflecties van studenten illustreren haar aanpak. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies. De auteur beperkt zich hier niet toe, maar analyseert ook de visie op kunst van prominente kunstboekschrijvers (Ernst Gombrich, Horst Janson en Erwin Panofsky). Deze kunstkenners hanteren een vergelijkbare methode bij hun analyses als de auteur bij haar studenten doet. Opbouw van het boek: relatie leggen en kijken naar kunst; stijlgeschiedenis en observeren; stijlveronderstellingen en kenmerken zien; inhoudelijke betekenis: wat zie je? (iconologie); wat doet de kunst met jou? Het boek is weinig systematisch, te abstract; de schrijfster verdwaalt in analyses en hanteert een lastig leesbare stijl met veel vaktermen en typisch Vlaams woordgebruik. Het boek is voorzien van een aantal illustraties in kleur en zwart-wit en literatuurverwijzingen. Bedoeld voor docenten in het kunstonderwijs.