Een brief van een zwarte journalist aan zijn vijftienjarige zoon, hoewel de eerste bladzijden meer lijken op een niet zo origineel pamflet over de langetermijngevolgen van de slavernij in de Verenigde Staten. De lezer moet zich daardoor niet laten afschrikken, want vanaf pagina 19 gebeurt het: indringende verhalen over alle eerste indrukken - als kind, scholier, student, sappelende freelance journalist - die bij de auteur hebben geleid tot een prangende vraag: hoe overleef je (jij, mijn zoon) in hedendaags Amerika als je een zwarte huid hebt? Want die huid is onontkoombaar, ook als je gestudeerd hebt of rijk geworden bent, en daaronder zit een lichaam dat nog steeds verdedigd moet worden tegen vernietiging - bijvoorbeeld door politieagenten die je op de snelweg aanhouden. De schrijver, die zichzelf 'als overlevende van een grote natuurramp' ziet, probeert af te rekenen met 'de Droom', de illusie dat zwarten kunnen leven als bevoorrechte blanken. Want al die mensen 'die zichzelf wit noemen' blijven voor 'hun beschaving' andere rassen met minder rechten nodig hebben - als een soort 'goedkope benzine'. Indringende verhalen over veertig jaar ervaringen als zwarte man in Amerika. Originele focus op huid en lichaam, angst, illusies en één hartverscheurend geval van politiegeweld.