J. Robert Oppenheimer (1904-1967) was de leider van het Manhattan-project dat op het einde van de Tweede Wereldoorlog de eerste kernwapens ontwikkelde, en als zodanig wordt hij wel 'de vader van de atoombom' genoemd. Na de verschrikkingen van Hiroshima en Nagasaki probeerde hij de Amerikaanse regering ertoe te bewegen de wapenwedloop in te dammen. Daardoor werd hij verdacht van communistische sympathieën en kwam hij in een kwaad daglicht te staan. In deze roman klinken zeven stemmen van zeven verschillende personages die Oppenheimer in de loop der jaren zogenaamd leerden kennen, zoals een overheidsagent die hem in de gaten houdt in verband met zijn mogelijke hoogverraad, een anorectische secretaresse van hem, oude vrienden, een student die op het eind van Oppenheimers leven nog een college van hem meemaakt, en een journaliste die verliefd op hem wordt. Het portret dat zo van deze beroemde fysicus wordt geschetst maakt alleen maar duidelijk hoe onkenbaar hij was; de inkijkjes in de privélevens van de zeven vertellers uit die woelige Amerikaanse jaren zijn soms interessanter.