Door middel van flashbacks verhaalt de schrijfster (1953) van haar jeugd in de jaren zestig en zeventig in het Vlaamse dorp Neerpelt, waar ze opgroeide in een tamelijk welvarend katholiek gezin van negen kinderen. Centraal in haar verhaal staan haar ouders en grootmoeder, maar vooral haar artistiek begaafde en verslaafde broer Fonny, wiens lotgevallen en de reacties van zijn omgeving hierop uitvoerig worden beschreven, en waarmee de schrijfster haar eigen levensgeschiedenis verweeft. Het boek geeft zeker een tijdsbeeld, maar de vermelding van talloze intieme familiegelegenheden werkt al spoedig vermoeiend en roept ook gevoelens van gène op. Dit is geen romankunst die ontroert of verheft. Niettemin zal dit verhaal ongetwijfeld velen weten te boeien.