De vierde dichtbundel van Stitou, tien jaar na zijn met VSB- en Campertprijs bekroonde 'Varkensroze ansichten', geeft in dezelfde laconieke, registrerende trant een beeld van zijn kijk op de wereld waarin we leven: een kijk die doordrongen is van bizarre, tragikomische tegenstellingen. Het lijkt er vaak op dat Stitou tekst van anderen parafraseert of berichten uit de krant verwerkt, een beproefd maar toch wat goedkoop middel om in poëzie de aandacht te trekken. 'Walvis verstrikt geraakt / in een vissersnet, aangespoeld / op het strand.' Zo begint het gedicht 'Klerken': 'De Rooms-Katholieke Kerk is van plan / het voorgeborchte af te schaffen, / lees ik in de krant. // De afdeling van het voorgeborchte / waar de zielen van ongedoopte / doodgeborenen en zuigelingen vertoeven.' - Dit zijn de nuchtere twee beginstrofen, die evenwel worden gevolgd door mooie, duizelingwekkende sprongen in tijd en ruimte. Dat is Stitou op zijn best: als hij noteert, redeneert en door alles heen filosofeert. Zijn poëzie wil als een tempel zijn, waarin 'talrijke goden' neerstrijken - 'van ademende waarheden is deze tempel vergeven / hier bespreekt het brein het brein / bezingt wonder wonder en tegenwonder / hier wordt de beul bestudeerd en de bij'.