Met het doodsbericht van zijn grootvader, de 85-jarige astronoom Anton Hamann, ontvangt Gustav Zinn de uitnodiging aanwezig te zijn bij diens begrafenis. Dat is opmerkelijk, want de familie Hamann heeft ieder contact met Gustav en zijn inmiddels gestorven moeder - de buitenechtelijke dochter van Hamann - altijd vermeden; haar bestaan werd verzwegen. Tijdens de teraardebestelling van zijn opa blijkt Gustav een scherp observerende en registrerende buitenstaander, die een aan zijn moeder gerichte innerlijke monoloog voert. Daarin gaan flarden van gesprekken, anekdotes of herinneringen over in vermoedens, waarschijnlijkheden, mogelijkheden, verbeelding. Dat is een hecht weefsel van wat is geweest of had kunnen zijn. Grote zeggingskracht heeft deze kleine, fragmentarische familieroman over een familiegeheim, ouder-kindrelatie, liefde, eenzaamheid, die speelt in het naoorlogse Duitsland. Dit overtuigende debuut van de Duitse auteur (1980), waarin fijnzinnige humor lichtheid aan een beladen onderwerp geeft, is geschreven in een zeer afgewogen, poëtische taal met sterke beelden.