Vijfde dichtbundel van deze Vlaamse dichter (1946). Indringende poëzie, waarin de dichter zijn relatie met de aarde onderzoekt in grimmige en rauwe tonen. Hij is naar eigen zeggen diep gegaan om deze bundel te maken. Een traumatische jeugdervaring, waar op de covertekst aan gerefereerd wordt (maar die niet wordt toegelicht), is de aanleiding voor zijn moeilijke verstandhouding met - of veroordeling tot - de aarde. 'Aarde, je snijdt me in de vingers. Ik bloed blijvend uit de wond. Ik heb geen vingerhoed om je te grijpen. Je bent mijn wieg, mijn graf.' (Vlees & aarde). In 'Adem van Elders' zoekt hij een lichaam waarin hij 'geneest van stof en as'. De meeste gedichten zijn niet eenvoudig te begrijpen, maar geschreven 'voor wie veerkrachtig op aarde wil dansen. Voor wie op harde grond heeft geknield. Voor wie omwille van de aarde heeft gesmeekt, bemind, gespuwd, gejuicht.' De gedichten bestaan uit drie terzinen; voor Vanlaere een nieuwe dichtstijl. Een apart hoofdstuk bevat citaten met betrekking tot wat de aarde bedreigt, zoals klimaatverandering. Indringend coverbeeld van Paul de Doncker.