In deze roman vertelt de schrijfster (1948) het verhaal van Sara, een joods meisje dat samen met haar vader en haar moeder, een broertje en een zusje in Duitsland woont en in 1938, samen met haar zusje, op transport naar Engeland wordt gestuurd. Haar zusje blijft in Nederland achter omdat ze te jong is. In Engeland wordt ze opgevangen door een tante en oom en - gescheiden van de rest van haar familie - daar brengt ze de oorlog door. Ook haar vader weet na verloop van tijd de oversteek te maken. Na de oorlog blijkt haar moeder te zijn overleden en haar zusje heeft Bergen-Belsen overleefd. Wat er van haar broertje is geworden, weet niemand. Langzaam maar zeker proberen degenen die de Holocaust overleefd hebben de draad van hun leven weer op te pakken en met de opgelopen trauma's en wonden om te gaan. De schrijfster weet door haar manier van vertellen de lezer zeer duidelijk dat de toekomst van deze protagonisten nooit meer onbezorgd zal zijn. Het boek is door stijl en woordkeus geschikt voor een breed lezerspubliek dat geïnteresseerd is in persoonlijke verhalen over de Tweede Wereldoorlog.