Rubiel is vier en verlaat het weeshuis van Medellin (Colombia) omdat Federico, zijn vriend en kamergenoot, geadopteerd is. Zijn leven op straat als schoenpoetser in Bogotá wordt in de derde persoon verteld, terwijl een ik-persoon het leven van Federico, Vincent omgedoopt, in Frankrijk beschrijft. Het verhaal neemt dan de vorm van een autobiografie aan. Rubiel wordt met drugs, straatgeweld en prostitutie geconfronteerd. Wel vindt hij de liefde met Luz. Federico is gelukkig bij zijn nieuwe ouders, maar voelt zich anders in dit vreemde land, ver van Colombia. Hij kampt met twijfels over zijn identiteit maar ook hij kent de liefde. Zo wisselen de hoofdstukken elkaar af. Ze openen telkens vanuit een ander perspectief, maken sprongen terug in de tijd, tot beide kinderen jonge mannen van dertig worden. Op dat moment vervaagt het beeld van twee verschillende personen, wat aan het einde door de auteur zelf duidelijk gemaakt wordt. Het verklaart ook de titel: 'Rubiel en ik, Rubiel ben ik'. De schrijfstijl bevat korte zinnen en lange zonder interpunctie en er zijn veel schuingedrukte passages. De roman is volgens de auteur (1987) fictief, maar is met tal van eigen belevenissen doorspekt, uiteindelijk ook autobiografisch te noemen. Debuut.