Het is 1980, de 18-jarige Lizzie verlaat haar alcoholistische, roman schrijvende moeder en gaat naar Leicester om daar als assistente van een incompetente, racistische tandarts te gaan werken. In de flat boven de praktijk probeert Lizzie te wennen aan haar nieuwe leven. Ze haalt levenslessen uit damesbladen, krijgt rijlessen van de vrouw van de dominee en wordt verliefd op vogelkijker Andy. Ze moet erg wennen aan de zelfstandigheid, voelt zich vaak eenzaam en vraagt zich af waar ze thuis is. Het boek is vanuit Lizzie's oogpunt geschreven, door haar ogen krijgen we ook een beeld van de karakters en eigenaardigheden van de overig personen. De kracht van het boek ligt in de rake karakterbeschrijvingen, zoals van tandarts JP die weigert zijn eigen sigaret vast te houden om te voorkomen dat zijn vingers naar rook gaan stinken. De sfeer van de jaren '80 is goed omschreven met veel aandacht voor details. Dit derde boek van de Britse schrijfster over Lizzie en haar familie is prima losstaand te lezen. Vergelijkbaar met de Adrian Mole serie van Sue Townsend. Kleine letter.