Vanuit de voordracht van Steiner in 1923 en vanuit een aantal fragmenten uit losse voordrachten in 1922, wordt gekeken naar de opvoeding van kinderen en tieners in deze huidige tijd. Vanuit de drie oerdeugden van de mens (dankbaarheid, liefde, plicht) wordt ingegaan op de manier waarop wij deze bij de opvoeding kunnen inzetten en in het kind ontwikkelen. Bij het jonge kind richt de opvoeding zich op het nabootsen van de opvoeder, de opvoeder moet nabootsenswaardig zijn, zodat het kind het juiste op een vanzelfsprekende manier krijgt aangeleerd. Het jonge kind ontwikkelt zich door de zinvolle gebaren en vervolgens de zinvolle taal van de volwassenen, waardoor de tiener in staat gesteld zal worden de handelingen te zien en liefde voor het werk te ontwikkelen. Door liefdevolle toewijding bij het eigen handelen en begripvol ingaan op de handelingen van de ander kunnen wij de ander helpen bij de eigen ontwikkeling (zelfopvoeding). Als opvoeder kun je dit proces alleen met eerbied, humor en toewijding begeleiden. Enige kennis van de antroposofie vergemakkelijkt het lezen van dit boek over opvoeding.