In het werk van W.G. SEBALD, die wereldwijd grote indruk heeft gemaakt met prozawerken als Austerlitz en De ringen van Saturnus, maar die ook zijn leven lang dichter was, is kijken een van de belangrijkste motieven: de ogen als metafoor voor het doordringen van de duisternis, voor het werk van de herinnering, voor het getuigen van “het onvertelde’’. Sebald heeft samen met beeldend kunstenaar Jan Peter Tripp, met wie hij al sinds zijn schooljaren bevriend was, een boek over het kijken willen maken. Tripp etste ogenparen, Sebald schreef zeer korte herinneringsflitsen, gedachten, ‘momenten aan de randen van de waarneming’, zoals Andrea Köhler in haar nawoord schrijft. Tekst en beeld willen geen illustratie of uitleg van elkaar zijn, maar een dialoog voeren. Sebald verongelukte kort nadat hij zijn vriend de teksten had gestuurd, Tripp heeft uiteindelijk de definitieve bundel samengesteld.