Dit boek van David Westling (1988) oogt als een roman, maar is zijn tweede verhalenbundel. Het eerste verhaal, tegelijk het titelverhaal, beslaat 160 pagina's, de overige vier verhalen vullen de andere 110 pagina's. Alle verhalen zijn gesitueerd in Amerika. Opvallend is de sterk magisch-realistische inslag, vooral in het titelverhaal. Daarin belandt een kleine autodief, Lester Perry, door magische eigenschappen van een door hem gestolen, onweerstaanbare auto, in het jaar 1952. Westling vervlecht het heden en verleden uitermate ingenieus, waardoor de lezer steeds verder in het verhaal getrokken wordt, en hij eindigt met een heel bijzonder plot. Het vierde verhaal, 'Kramers Intermezzo' is een pareltje van vertelkunst over hoe een werkloze man zichzelf weer uitvindt. Alle verhalen zijn geschreven in bijzonder goed verzorgde en toegankelijke taal, waardoor de lezer uitgenodigd wordt in het boek te blijven lezen.