Bundel van een dichteres (1952) die ook romanschrijfster en beeldend kunstenares is. Zij doceert aan de schrijversvakschool Amsterdam. Aardig wat werk van haar is vertaald, internationale erkenning blijkt uit een Turkse en een Macedonische prijs. Deze 12e bundel van haar bevat 40 gedichten zonder rijm en vaste vorm. Enkele verschenen eerder in literaire tijdschriften. Ze gaan onder meer over liefde, de relatie moeder-kind, de uiterlijke schoonheid van de vrouw en dichterschap. Ze zijn tijdloos, op verzen over de avondklok en het 'virusafweergeschut' na. Het is een aangename uitgave, al is de omslag te zoetelijk. De gedichten hebben iets raadselachtigs, maar ze bieden genoeg concreets om de verbeelding van de lezer aan te zetten tot een bevredigende eigen invulling. De bundel zal in de smaak vallen bij liefhebbers van bijvoorbeeld M. Vasalis, Hanny Michaelis en Neeltje Maria Min. Sommige regels ('In de ochtend is er een als jij op de rand van het bed' resp. 'Mijn moeder heeft het huis verlaten') lijken zelfs een vaag eerbetoon aan deze laatste twee.