In 1935 schreef de jonge – en jong omgekomen -- Duits/Joodse schrijver (1915-1942) deze eerste roman. Een reeks korte hoofdstukken, die langzaam tot een climax komen, beschrijft het leven, in de marge van de maatschappij, van werkeloze mensen in Berlijn in de jaren ’20. Zij hebben betere tijden gekend en maken er het beste van, maar hun situatie is uitzichtloos. In beeldende, bijna afstandelijke maar aangrijpende details worden gedachten, kleine vreugden en onderlinge verhoudingen neergezet van o.a. prostitués en pooiers, een dikke man met een jeugdtrauma die alleen maar wil eten, een verdwaasde vrouw die blijft geloven dat haar man uit de oorlog zal terugkomen, een intelligente oude man die succesvol bedelt, een blinde die de wereld, en zijn lelijke vrouw die hij zo nodig heeft, haat. Boeiend is bijvoorbeeld de rake vergelijking van twee mannen die elkaar in een kroeg belagen, met twee landen op het punt van oorlog. De andere roman die bewaard is van Boschwitz, Der Reisende* (1939), wordt zeer geprezen en is veel vertaald. Gebonden, mooie uitgave, leeslint.
*2018-26-2130 (2018/40).