Op oudejaarsavond 1902 in het Nieuw-Zeelandse plaatsje Marumaru sterft de vrouw van houtbewerker Colton Kemp als hun tweeling Avis en Eugen geboren wordt. Kemp traint het meisje en de jongen om als levende etalagepoppen te fungeren. Hij wordt hierbij gedwarsboomd door zijn grote concurrent Gabriel Doig, een Schot die de dochter van Kemp ontvoerd. Doig kan niet spreken, maar doet op papier zijn verhaal over zijn zeereizen, zijn schipbreuk en de lange afzondering op een onbewoond eiland. Dit vormt het derde en meest uitgebreide deel van het boek, dat uit vier verschillende verhalen bestaat: het eerste kent een auctoriale verteller, het tweede wordt door Avis verteld en in het vierde deel is Eugen aan het woord in 1974: hij blikt terug op de gebeurtenissen van destijds. Breed van opzet, maar de auteur is er niet in geslaagd om de verhalen te laten samenkomen of met elkaar in verband te brengen. Eerder aangegeven verhaallijnen of personen worden niet verder uitgewerkt en de aandacht voor details is niet evenredig verdeeld. Debuutroman van auteur die eerder een verhalenbundel schreef.