De roman vertelt de geschiedenis van een familie die afstamt van Franse Hugenoten, en die in het 19de-eeuwse Suriname steeds meer 'gekleurd' raakt. De plantagekolonie is in verval, in 1863 wordt de slavernij afgeschaft. In 1873 komen er Brits-Indische contractarbeiders en nog later leeft het land op door de goldrush. De roman volgt de familie Couderc en hun slaven in hun wel en wee. In al de onderlinge verbintenissen wordt duidelijk hoe zeer afkomst en dus huidskleur deze steeds Surinaamser wordende familie bepalen. In grote lijnen loopt het boek zo parallel aan McLeods roman 'Vaarwel Merodia'. Wie zich niet aan de weinig oorspronkelijke stijl stoort, vindt een vlot lezende roman.