De Siamese tweeling Masha en Dasha wordt in 1950 geboren in de Sovjet-Unie. Ze worden voor uitgebreide medische studies weggehaald bij hun moeder, veelal gruwelijk van aard. Hun moeder wordt verteld dat ze zijn overleden. Ze delen een lichaam, maar hebben zeer uiteenlopende persoonlijkheden. Masha is overheersend, Dasha daarentegen passief en delft het onderspit. De Stalinistische praktijk waarbij de 'afwijkenden' werden afgezonderd van de 'gezonden', of liever totaal genegeerd, zorgt ervoor dat ze in hun leven in verschillende staatsinstituten leven. Daar ontmoeten ze andere kinderen met afwijkingen en wordt Dasha zelfs verliefd op een jongen. Het verhaal van de tweeling is zeer aangrijpend. De gruwelijke dingen die zij meemaken, maar ook hoe Dasha slachtoffer is van haar zus en toch zielsveel van haar houdt. De auteur schrijft oprecht en met gevoel. Ze heeft de tweeling vijftien jaar gevolgd en raakte bevriend. Ze publiceerde eerder een autobiografie met de tweeling, sterk geredigeerd door Masha. Drie jaar later overlijdt de tweeling. Met dit boek vertelt de auteur het verhaal vanuit Dasha.