Karl is de zoon van het glamour-kunstenaarsechtpaar Stiegenhauer, maar heeft, nog geen 30, ook zelfstandig, onder pseudoniem, naam gemaakt in de kunstscene. Egoïstisch (of bezorgd?) plaatsten de ouders Karlchen in een elite-internaat; een ouder-kindrelatie is dan ook niet ontstaan. Een onthutsend telefoontje zet Karls leven op zijn kop: zijn moeder heeft een hersentumor en zijn vader, die dit niet verwerken kon, heeft zich verhangen. Hij verlaat Berlijn en vriendin Mara om in Leinsee, waar zijn ouders wonen, te doen wat gedaan moet worden: zijn vader begraven en zich bekommeren om zijn moeder, die de tumoroperatie overleeft en hem voor zijn vader aanziet. Het lijkt of Karl opnieuw volwassen moet worden. Zijn 'leidsengel' daarbij is het wonderlijke, 8-jarige meisje Tanja dat in de tuin van zijn ouders opduikt en met wie hij een kinderlijk-heilzame vriendschap aangaat. Een sympathiek debuut, tegelijk liefdesverhaal (de oude Stiegenhauers), ontwikkelingsroman (Karl wordt opnieuw volwassen) en een roman waarin kunsthistorica Reinecke (1978) mild de moderne-kunstscene op de hak neemt. Flaptekst roept: 'wild als het onweer en teder als een bries'.