Op zijn voettochten tussen Mantes en Melun langs de oevers van de Seine noteert de auteur (1949) bij voorkeur de banale decorstukken waar iedereen aan voorbijloopt. Met een scherp oog voor het veelzeggende detail en in heerlijk omslachtige Proustiaanse stijl analyseert hij ophopend afval in stilstaand water, het oprukken van halalwinkels en het verschuiven van zigeunerkampen aan de rafelranden van stadjes. Hij legt akoestische impressies vast van vogelgeluiden, snelweggeraas en doodse stilte, keert soms terug op zijn schreden om minieme veranderingen in het straatmeubilair te controleren en wisselt van gedachten met al of niet overleden voorbijgangers. Een schitterende inventarisatie van 'terloopse' omgeving die zonder beschrijvingskunst niet zou bestaan.