De Franse schrijfster (1974), in 2018 bekroond met de Prix Stanislas (jaarlijks toegekend voor de beste debuutroman), heeft van vaderszijde wortels in Guadeloupe (Frans overzees departement in de Caraïbische Zee). Vóór deze publicatie werkte zij bij diverse Franse overheidsinstellingen. In de deels autobiografische roman verdiept een jonge Française zich na de geboorte van haar dochtertje in haar vaders Antilliaanse familiegeschiedenis. Haar hoofdbronnen zijn, naast haar vader, haar tantes Antoine, die als sterkste vertegenwoordigster van de cultuur van Guadeloupe het meest aan het woord komt en Lucinde. Drie verschillende persoonlijkheden die te maken kregen met het vroege overlijden van hun moeder, met hun markante, maar weinig pedagogische vader en met slechte toekomstperspectieven voor niet-blanken. Allen bouwden een leven op in de hoofdstad Pointe-à- Pitre en later in moederland Frankrijk. De schrijfster verweeft hun ervaringen met de bij ons nauwelijks bekende geschiedenis van Guadeloupe tussen 1940 en heden. Gevoelvol verteld, met beeldende beschrijvingen en af en toe de exotiek van een creoolse zinsnede.