In de nacht voordat de ik-verteller, alter ego van de schrijver, met zijn vriendje en zijn vader op duiktocht gaat, droomt hij van een stad die verzwolgen wordt door licht. Als hij een oude man geworden is, komt zijn vriend logeren en slapen ze weer samen in de jongenskamer waar een tekening van Fellini hangt. Ook dan heeft hij weer wonderlijke dromen. Stukje bij beetje ontrafelt hij de droombeelden. Maar de verteller speelt met de lezer: wat is verzonnen en wat is werkelijkheid? Het fascinerende boek bestaat uit acht hoofdstukken, elk verdeeld in korte stukken, die beginnen met een citaat van Federico Fellini, de beroemde cineast die zo bewonderd wordt door de schrijver. Net als de filmmaker wil hij een kunstwerk maken geïnspireerd op zijn dromen. De manier van schrijven is zo pakkend dat je de 'soort van gedroomde autofictie' zoals de verteller het zelf noemt, in één adem uitleest. Een fantastisch verhaal in figuurlijke, maar ook in letterlijke zin: vol fantasie, toverachtig mooi. De schrijver (1944) is een beroemdheid en heeft al heel veel boeken op zijn naam staan. Duidelijke druk.