Negentien eenvoudige gedichtjes over kinderen in Suriname, meestal niet op rijm, met gevarieerde onderwerpen, meestal geschreven vanuit een kind als ik-figuur. De onderwerpen zijn onder andere (kroes)haren kammen, spelen, vriendschap met een blanke jongen, dood van een huisdier, dansen, oma en school. Enkele gedichten gaan over het verschil in uiterlijk tussen blank en zwart, en over acceptatie van elkaar, mooi of lelijk, als je woont in Niemandsland. Soms verplaatst de schrijfster zich in een baby of een peuter, die boos is of bang voor een volwassene. Door de illustraties met veelal donkere of gekleurde kinderen en volwassenen is de bundel duidelijk gericht op Surinaamse kinderen. In Suriname kregen zij het op de lagere school cadeau van een drukkerij. Bij elk gedicht is een meer dan paginagrote illustratie te zien, in eenvoudige omlijnde tekeningen in bonte kleuren, die de inhoud van het gedicht weergeeft. De schrijfster is geboren in Suriname en bracht haar jeugd door op Curaçao, maar woont al 45 jaar in Nederland. Ze heeft eerder twee boeken over slavernij geschreven, 'Aboikoni' en 'Ik neem je mee' (beide in 2013). Vanaf ca. 6 t/m 8 jaar.