Overal in het werk van Remco Campert figureren katten en katers. Spinnend op schoot, verloren geraakt in de binnentuin, symbolisch met de kolder in hun kop. Al in zijn allereerste verhalenbundel duikt een kat op: de kater Gerrit die kan spreken, 'wat erg hinderlijk was'.
Veel hinderlijker nog zijn die andere katers: die na een avond stevig doordrinken. 'Maar mijn hemel, moest hij dan met drinken ophouden?! Dat zou betekenen dat hij het grootste deel van zijn sociale leven zou moeten opgeven, want dat stond nu eenmaal in het teken van de drank.'
Campert is specialist in beide, de katten en de katers. De katten zijn autonoom als hijzelf en kat en mens zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals de poes uit 'Dagboek van een poes' aantoont: 'Ik ben zijn levende wekker. Als hij mij niet had, zou hij misschien wel altijd in bed blijven liggen.'