Jakob (10, ik-persoon) is een bangelijk jongetje. Daar probeert hij wat aan te veranderen door dagelijks de confrontatie aan te gaan met zeven gevaren, al dan niet ingebeeld. Jakobs groeiende flinkheid vormt de rode draad in dit verhaal, dat vooral opvalt door de tijd waarin het is gesitueerd: de jaren vijftig, een periode die in de jeugdliteratuur niet oververtegenwoordigd is. Met aansprekende details die op een organische manier zijn verwerkt roept Vriens een raak tijdsbeeld op: schillenboer, levertraan, bellen in een telefooncel, pick-up, hoelahoep, opkomst van rock-'n-roll en televisie, jongens en meisjes die apart les krijgen in overvolle klassen. Ook standsverschillen en de dominante positie van het geloof spelen een rol. Jakobs ouders zijn gescheiden, wat destijds tamelijk ongewoon was en op weinig begrip kon rekenen. Gegevens als woningnood en tbc, een besmettelijke ziekte waaraan een vriendinnetje van Jakob lijdt, geven dit ontroerende, deels autobiografische verhaal onverwacht een actuele lading. Vanaf ca. 10 jaar.