Het verhaal speelt zich af in de jaren 1940 in Trinidad. Vier tienerjongens, Krishna en zijn neef, en een mysterieuze tweeling voor wie zelfs volwassenen bang zijn, sluiten een pact om elkaar altijd te steunen en te verdedigen tegen de jongens uit het dorp en andere mogelijke vijanden. Krishna is de zoon van Hans en Shweta Saroop, die in een oude barak met vier andere gezinnen wonen. Hans werkt voor Dalton Changoor, een welgesteld man die zich vaak vreemd gedraagt. Op een dag verdwijnt hij, en zijn vrouw Marlee vraagt Hans om 's nachts het huis te bewaken. Hans doet het graag, omdat hij hoopt meer te verdienen en een huis voor zijn gezin te kopen, maar hij aarzelt om het Shweta te vertellen omdat het niet gepast is om bij een andere vrouw te verblijven. Deze situatie heeft de gevolgen die Hans niet kon voorspelen. De complexe cultuur van Trinidad en de verhoudingen tussen arm en rijk staan centraal in het boek. De taal is rijk en figuratief, en personages maken veel gebruik van regionale dialecten. Dit is een zeer sensuele roman, vol leven maar ook gericht op ziekte en dood.