De Brugse dichter, rooms-katholiek priester en overtuigd flamingant Guido Gezelle (1830-1899) was nauw verbonden met een vroege Vlaamse bewustwording en zijn poëzie werd vaak enkel vanuit dit gezichtsveld gelezen. Een brief van 21 oktober 1862 aan Frans de Cort werpt voor Paul van Ostaijen in 1925 een totaal nieuw licht op Gezelle's poëzie. Een bloemlezing van zijn gedichten, geschreven tussen 1848 en 1897, toont een dichter die zicht ontpopt tot een rasechte taalvirtuoos. Het West-Vlaamse dialect als een unieke uitdrukkingsvorm laat hem toe gevoelens te uiten in zuivere lyriek, waarin dynamische, instinctieve, spontane poëzie de expressie is van zijn gevoelsleven. Daarbij ligt niet zozeer de nadruk op zijn eigen individuele gevoel, maar eerder op het gevoel op zich, dat van de hele mensheid. Bijzonder klankrijke poëzie, een enorme taal- en vormbeheersing en taalmuzikaliteit zijn het handelsmerk van Gezelle geworden, die nog steeds actueel blijft en met smaak gelezen kan worden. Een verklarende woordenlijst van West-Vlaamse woorden sluit deze verzorgde uitgave af.