Deze roman speelt zich af in het koloniale Suriname. Het verhaal gaat over een Joodse plantersfamilie, in het bijzonder over het wel en wee van de twee zusjes Elza en Sarith, en de slaven die in hun leven een rol spelen. Het leven van de slaven - vol kommer en kwel - staat in schril contrast met dat van hun meesters, dat vol pracht en praal is. Deze pracht en praal is evenwel verkregen door de onmenselijke inspanningen van de slaven. Duidelijk wordt dat de suiker van de plantages duur betaald is: met mensenlevens. Deze roman was het debuut van de auteur (1936). De slaventijd is een aangrijpende periode in de Surinaamse geschiedenis. Er is veel over geschreven (de vrijheidsheld Boni, Oeronoko), maar niet veel vanuit het gezichtspunt van de planters. In dit opzicht is het boek interessant. Achterin staan vertalingen in het Sranan (Surinaams) van woorden, begrippen en uitdrukkingen die in de Nederlandse tekst met een asterisk zijn aangegeven. Zeer kleine druk.