Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, besluit Hildegard vrijwilligerswerk te gaan doen in een ziekenhuis. Ze wordt daar geconfronteerd met de verschrikkingen die de strijd met zich meebrengt - net als jaren terug met de Russen. Na de oorlog trouwt ze en wordt ze moeder. Al snel dient de volgende oorlog aan. En dan verliest ze alles, behalve haar pasgeboren dochtertje. Gebroken, gedesillusioneerd en beroofd van alles wat haar lief is, vertrekt ze naar Zuidwest-Afrika in de hoop dat alles beter wordt, maar dat blijkt ijdele hoop. Dat oorlog verschrikkelijk is, hoef je niemand te vertellen, maar als er nog iets van een romantisch beeld was, dan maakt deze roman daar korte metten mee. Rauw en raak beschrijft de auteur de schrijnende omstandigheden en je hart huilt mee om het verdriet van Hildegard. Toch voert het leed niet de boventoon, maar zijn het de hoop, het geloof en de liefde die triomferen. Je kunt dan ook niet anders dan concluderen dat de auteur zichzelf opnieuw heeft overtroffen. Deze aangrijpende en ontroerende roman doet je huilen - en soms ook lachen. Dit is eersteklas proza. Eerste deel van een trilogie.