In dit deel van de romancyclus Homo Duplex, een transatlantische tragedie, wordt een beroemd filmregisseur, op beschuldiging van verkrachting van een minderjarige, eind 1977 opgesloten in een gevangenis in Californië. Samen met een (omzwachtelde) medegevangene werpt hij zich op als schoonmaker. Onder toezicht van cipiers -o.a. de hier opnieuw optredende, nogal machteloze God Apollo, die zijn naam verkocht heeft (zie De Movo Tapes), vanuit wie het verhaal gedeeltelijk verteld wordt - voeren de gevangenen gesprekken, steeds meer tot dubbelganger wordend. De medegevangene blijkt de sekteleider te zijn die de hoogzwangere vrouw van de regisseur, een filmactrice, in 1969 heeft laten vermoorden om een rassenoorlog te ontketenen. Dit verhaal borduurt voort op de Charles Manson, Roman Polanski en de Sharon Tate-tragedie. Dit scenisch vertelde verhaal, wisselend van perspectief, met allerlei verwijzingen naar de Griekse Oudheid, naar moderne boeken en naar andere delen van Homo Duplex, met de dialoog als voortstuwende spanningopbouwer, is ondanks de uitgestrektheid meeslepend. Een machtig boek. AKO Literatuurprijs 2007. Paperback; normale druk.