De gedichtenbundel 'Het raam' van Gerhard Rühm (1930) doet denken aan de in de zestiger jaren populaire visuele dichtkunst. Het gaat dan om poëzie waaraan op twee manieren aandacht is besteed: woorden én de vorm. In 'Het raam' is de vorm beslist interessant. In de bundel lijkt het alsof het werk bestaat uit één lang gedicht; alleen de kleur (rood of zwart) vormt een scheidslijn. De rode gedeelten vormen samen een erotisch gedicht en de zwarte delen geven weer wat een voor een raam staande vrouw waarneemt of denkt bij wat ze waarneemt. Het gedicht begint op de cover en vloeit over op de daaropvolgende bladzijden. Zonder introductie van de (Oostenrijks-Duitse) dichter, componist en beeldend kunstenaar. Bekend is dat Rühm zijn leven lang grenzen opzoekt; daardoor lijken de gedichten op beeldende kunst. Voor doorgewinterde poëzielezers kan een bundel als deze als een feest overkomen. Beginnende lezers kunnen worden afgeschrikt door teksten als: 'stoten / gestoten stoten gestoten / stoten stoten stoten / terugstoten en stoten terugstoten / stoten terugstoten / stoten terug...' enz. Wie over het leven van Rühm leest, stelt vast dat hij dit beschouwt als moderne poëzie. Interessant om hiermee (nog eens) kennis te maken, maar moeilijk leesbaar.