Vertaling van een novelle van een Oostenrijkse dichteres en schrijfster (1915-1973) die in een arm en kinderrijk mijnwerkersgezin opgroeide. In 1970 werd haar de Grote Oostenrijkse Staatsprijs voor Literatuur toegekend. Het verhaal is geïnspireerd op eigen ervaringen in de oogkliniek waar ze als twaalfjarige werd opgenomen. Een bang kind dat helemaal in het verband zit, verblijft in een instelling. De sfeer in de instelling is somber en vol dreiging, heimwee, angst en eenzaamheid. Er is sprake van God die al dan niet zal ingrijpen. Het boek laat bij de lezer een enorm gevoel van beklemming achter, zo knap en nauwkeurig is het geschreven. Dit is het eerste prozawerk van deze schrijfster dat in het Nederlands verschijnt. Daarom is het nawoord van de vertaalster nuttig. In het land van Zweig, Schnitzler, Bachmann en Handke mag Lavant gelden als belangrijke schrijfster, in Nederland is zij vrijwel onbekend. Het boek zal mensen boeien die meer willen weten van de Oostenrijkse literatuur. Ook interessant voor wie zich wil verdiepen in de gevoelens van een door ziekte gekweld kind.