Johan Clarysse (Kortrijk, 1957) studeerde filosofie en ontwikkelde zich als kunstschilder. Zijn late poëziedebuut, dat vijf delen kent, toont overeenkomsten met beide achtergronden. Veel van zijn uitspraken en beelden, hoewel bedrieglijk eenvoudig overkomend, prikkelen tot nadenken en ook het taalspel is minstens zo helder als de ingrijpend aangepaste waarnemingen op zijn doeken. Geen wonder dat kijken en zien een grote rol spelen, overdracht versterken en soms meervoudige effecten bieden, zoals met ‘luren’ en ‘leren’ in volgend citaat: “Haar ogen leggen mij in de luren, / leren mij dat kijken aanraken is.” Daarnaast weet Clarysse hoe hij suggestie moet oproepen. In alle gevallen streeft hij naar het blootleggen van essentie. Hoewel talrijke onderwerpen en uitgangspunten aan bod komen, gaan die vrijwel allemaal door een thematische trechter. Aan het uiteinde daarvan verheft zich de mens in een spanningsveld tussen individu en sociaal wezen: “Wie we zijn blijft onzeker. Van op afstand / licht je even op en kom je in mij thuis.” Deze gedichten vormen op alle niveaus een mooi debuut.
Eenvoudig overkomende gedichten die echter meer betekenislagen kennen. Een geslaagde debuutbundel van een gerijpt talent, eerder al succesvol gebleken als kunstenaar.