De Zwitserse auteur (1950) herschreef deze roman, na een hartaanval en een bijna-dood-ervaring, van een realistische in een fantastische. Deze 'oeroude geschiedenis van een verloren zoon op zoek naar een verloren vader' balanceert voortdurend tussen leven en dood, schijn en wezen. De verteller Heinrich Übel (!) junior, erfgenaam van een producent van rubberartikelen vlakbij Zürich (voorop condooms) en eeuwige student, schrijvend aan zijn 'levenscatalogus' van 1 bladzijde, wordt na lange afwezigheid door zijn ongelukkig gevallen vader teruggeroepen. Tijdens de rit ernaar toe verongelukt hij op de brug (symbool) vlakbij. Na een flauwte wordt hij in het zuiden van Sicilië wakker als gerespecteerde mafioso met vers litteken. De rest van de roman is een combinatie van een odyssee (!) naar identiteit en waarheid enerzijds en schelmenroman anderzijds om de mooie DDR-propagandiste Mo Montag terug te vinden. Helaas ondermijnen het groteske, de herhalingen en de te dik aangezette symbolen (Lazarus) en verwijzingen (De Groene Heinrich, Kater Murr) de diepgang van het zelfonderzoek.