1960, in een Duits stadje. Edgar, de hoofdpersoon, is soms twaalf, soms blikt hij als volwassen man terug op de gebeurtenissen thuis. Altijd bewaart hij afstand. Zijn vader is gevangenisdirecteur en de hele familie is muzikaal, hij minder. Er worden veel huisconcerten georganiseerd, soms met gevangenen als publiek. De vader is behoorlijk gewelddadig. Hij slaat Edgar vaak. Aan tafel rekenen de broers met het verleden van de ouders in de nazitijd af. Edgar gaat vaak stiekem naar de film. Hij leeft in zijn eigen fantasiewereld,. Bij de perenboom in hun tuin speelt hij het bombardement van steden na. Zijn ouders zijn in zijn dromen aanwezig, vandaar de titel, als vraag van de moeder aan het dromende kind. De roman is niet chronologisch opgebouwd, het zijn meer losse tamelijk korte scènes van het dagelijkse leven.