Riemke heeft gezondheidsklachten. Bij haar man Bart vindt ze weinig meeleven en hun veertienjarige zoon wil ze er niet mee belasten. Ze leeft met angstige gedachten over wat haar mankeert. Maar dat niet alleen: ze tobt ook over haar geloof. In steeds terugkerende nachtmerries vindt ze bij God een dichte deur. Vriendin Elise en tijdelijke buurman Jim proberen haar te laten zien dat God genadig is. De auteur (1965) schetst in dit verhaal, net als in haar eerdere roman 'Hemeldauw', een realistisch en aangrijpend beeld van een vrouw die zich door haar lichaam in de steek gelaten voelt. Vierde roman van de auteur die ook een novelle en enkele non-fictieboeken over geloven schreef. Ze sluit af met een persoonlijk woord waarin ze aangeeft dat er raakvlakken zijn met haar eigen leven. De problematiek rondom het geloof maken het een verhaal met diepgang dat vooral door christenen gewaardeerd zal worden.