Een voordracht en een fragment uit een essay over het gezond maken van de economie door een radicaal andere kijk op de verhouding tussen arbeid en kapitaal. Aan de basis hiervan ligt de zogenoemde sociale driegeleding van het maatschappelijk veld in een vrij en ongebonden geestes- of cultuurleven, een strikte gelijkheid in het rechtsleven en een broederlijkheid in het economisch leven. Dit laatste gebied vraagt om associaties van producenten, consumenten en intermediairs, die met wederzijdse instemming tot bindende afspraken komen. Productie dient altijd een antwoord zijn op een reëel bestaande vraag. De almachtige rol van het anonieme kapitaal wordt structureel aan banden gelegd en de mens komt in het arbeidsproces weer volledig tot zijn waarde. Ter illustratie dient een historisch uitstapje naar de ontaarding van het grondbezit. Met een verhelderend voorwoord en verwijzingen naar verwante teksten van Steiner (1861-1925), de grondlegger van de antroposofie. Om deze visie in zijn bredere samenhang te doorgronden zal het voor menigeen nodig zijn om Steiners 'De kernpunten van het sociale vraagstuk' (laatste Nederlandse uitgave: 2004) nader te bestuderen.