Bundeling van zeven voordrachten van Rudolf Steiner (1861-1925), de grondlegger van de antroposofie, uit de periode 1922 tot 1924. Behandeld wordt de relatie van de mens in verhouding tot de kosmos. De invloed van de zon, maan en de planeten op het leven van de mens op Aarde. In vroeger tijden was de mens meer doordrongen van de geestelijke kant van het leven waarin de kosmos een duidelijke rol had. Tegenwoordig is dat minder. Alles dat ontplooiing van de menselijke wil is, vindt zijn weg in wereldwijdten tegen de richting van het licht van de zon in. Alles dat gedachte-karakter heeft, komt met de golven van het maanlicht naar de Aarde. De planeetkrachten zorgen ervoor dat de mens bezit kan nemen van zijn hele lichaam. Sommige planeten hebben invloed op de waaktoestand en andere op de slaaptoestand van de mens. Naast de invloed op de mens, wordt ook ingegaan op de invloed op de Aarde in het algemeen en de wijze waarop de kosmos van invloed is op de geneeskracht van planten en metalen. Het boek is voorzien van een inhoudsopgave, aantekeningen bij de tekst en een aantal afbeeldingen van gereproduceerde bordtekeningen.