Zeven jaar hebben we moeten wachten op een nieuwe bundel van Jean Pierre Rawie (1951), waarvan de verschijning een paar jaar geleden al aangekondigd werd, maar nu is hij er dan eindelijk. Hij bevat drie romeins genummerde afdelingen die respectievelijk negen, zeven en vijftien gedichten bevatten. Die laatste afdeling is geheel gevuld met, voorzover ik kan oordelen uitmuntende, vertalingen, vijf uit het Italiaans, een uit het Portugees, vier uit het Spaans (van o.a. Borges) en vijf uit het Russisch (alle van Aleksandr Blok). De gedichten van Rawie onderscheiden zich van het gros van de serieuze moderne poëzie door een grote vormvastheid, maar minder dan vroeger beperkt hij zich tot één dichtvorm, het sonnet. Paradoxen en antithesen zijn graag gebruikte stijlfiguren, vergankelijkheid is het hoofdthema: in het (Perzisch) kwatrijn 'Naam' ziet de dichter als 'kwintessens van (zijn) verzameld werk' een aantal van zijn eigen regels terug 'op een granieten zerk'. Het zal nauwelijks verbazing wekken dat het kerkhof een regelmatig terugkerende topos is. Door hun grote verstaanbaarheid zijn deze gedichten bij uitstek geschikt voor een breed publiek. Royale letter.