Een dichtbundel over (jeugd)herinneringen, vergankelijkheid, en leven en dood. In deze bundel onderzoekt Kees van Domselaar de menselijke lotsbestemming. De gedichten bevatten thema's als ziekte, lijden, dood, verlies en de troost van kunst en poëzie. Het leven met al zijn bijwerkingen wordt weergegeven in fragmenten als: ‘Lang leve al dat voorgeslacht, dat ons zo achteloos heeft voortgebracht’ en ‘het leven, je tikt ertegen, en het barst’. Het tweede gedeelte van de bundel bestaat uit een aantal ingetogen gedichten over een ouder merelkoppeltje. De gedichten zijn in talige stijl en melancholische sfeer geschreven, met regelmatig gebruik van eindrijm. Geschikt voor een brede tot geoefende groep poëzielezers.
Kees van Domselaar (1954) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, publiceerde in diverse tijdschriften over Nederlandse poëzie en was jarenlang als poëziecriticus verbonden aan het Utrechts Nieuwsblad. Poëzie van hem verscheen in de literaire tijdschriften Tirade en De revisor.