In de informatieoorlog tussen twee systemen verzint een oude vakidiote professor een geniale truc om gegevens te coderen. Dit wordt gedaan door jonge Calcutecs die daartoe een kleine neurochirurgische ingreep ondergaan. Helaas sterven alle geopereerden spoedig na de ingreep, uitgezonderd de hoofdpersoon van dit boek. Als slachtoffer van de experimenteerzucht van de professor belandt hij echter in zijn eigen onderbewuste geest: een ommuurde stad waar geen tijd en geen dood bestaan en het leven grijs en gelijkmatig ('het einde van de wereld') verloopt. Alle ik-bewustzijn van mensen gaat fragmentarisch over op eenhoorns die 's nachts buiten de stadsmuren worden gejaagd om te sterven. De roman is een fascinerende kruising tussen de Amerikaanse hard-boiled misdaadroman (Chandler) en psychologische sf, maar liefhebbers van die genres kunnen bedrogen uitkomen, omdat Murakami (1949) bewust geen 'bevrijdende' oplossing biedt voor de opgeroepen raadsels. Door het alternerend parallel vertellen van de 'hard-boiled' en de 'einde-van-de-wereld' verhaallijn wordt een grote spanning opgebouwd. Hoewel in Tokyo gesitueerd, is er weinig Japans aan dit boek.