De nieuwste roman van de Duitse schrijfster (1961) is een semi-autobiografische ontwikkelingsroman over het opgroeien in een katholiek-provinciaal gezin tijdens de jaren zestig/begin jaren zeventig in West-Duitsland. Het gezin van hoofdpersoon Marie, heldin in vorige romans van de auteur, bestaat naast vader en moeder (de eerste is nogal een betweter en ondervraagt hen constant) en vrome oma van vaders kant ('Mamatschi') uit haar drie zussen, twee ouder en een jonger. In korte hoofdstukken figureren naast de vele bezoekjes van de tantes, bakken en koken, koorts, school, ruzie, vriendinnen tot en met vakanties naar Italië en Nederland (in het laatste heeft een tante een vakantiehuis en bezoeken ze onder meer het strand en het Kröller-Möller Museum). Het verschil in vergelijking met soortgelijke romans als 'Der Sommer meiner Mutter' van Ulrich Woelk is hoe de fantasie vaker de realiteit en het taalgebruik verdicht en ontregelt. Dat begint al in de beginscène van de roman, waarbij de zussen in bad gaan en zich schippers op hoge zee wanen, en culminerend in een afsluitend duister-sprookjes-achtig hoofdstuk. Het maakt de roman gelaagd en ambigu.