Deze experimentele roman uit 1970 combineert twee verhaallijnen. Eerst volgen we Charles "Chig" Dunford, een goed opgeleide jonge Afro-Amerikaan die tijdens een rondreis door Europa op een merkwaardig soort racisme stuit. Aan de andere kant is daar Carlyle Bedlowe, een ritselaar uit het Newyorkse Harlem die plotseling met de duivel wordt geconfronteerd. Deze twee plotlijnen krijgen soms hallucinatoire trekjes, maar zijn op zich goed te volgen. Af en toe echter lijken de identiteiten van Chig en Carlyle te versmelten, hetgeen resulteert in lange passages met extreem gecompliceerd taalgebruik vol woordspelingen, Afro-Amerikaans slang, obscure verwijzingen en neologismen in de trant van James Joyce's 'Finnegans wake'. Het was de bedoeling van de auteur om in die droomachtige passages de gemeenschappelijke 'zwarte' ervaring van zijn twee hoofdpersonen vorm te geven, maar het lastige taalgebruik kan tegelijkertijd voor veel lezers een barrière zijn om van deze verder intrigerende roman ten volle te genieten.