Dit boek uit 1964 beschrijft een semester in het leven van Sylvia Barrett, een jonge docente Engels, op een middelbare school in New York. Haar eerste uitdaging is het handhaven van orde in de klas: als de leerlingen binnenkomen, beginnen ze gelijk te fluiten, ze schreeuwen en gooien van alles. Al snel ziet Sylvia ook een enorme kloof tussen wat de kinderen geacht worden te hebben geleerd en de werkelijkheid. De overbodige bureaucratie en het ontmoedigende beleid maken het extra moeilijk om deze kansarme leerlingen te helpen, toch doet ze haar best om een band met haar klassen te creëren. Het is geen klassikaal verhaal: de lezer wordt geconfronteerd met memo's van de directeur, opmerkingen uit een suggestiebus, brieven aan een oude vriend, schoolopdrachten, enz. Er is een groot contrast tussen hypocriete bureaucratische taal en scherpe en eerlijke opmerkingen van de kinderen. Het boek, dat nog steeds actueel is en heel vlot leest, bevat een voorwoord van Diane Ravitch, een onderwijsexpert, en het nawoord van de auteur geschreven in 1991.