In deze nogal plotloze, episodische roman van de Duits-Poolse auteur (1979, Opolje) figureert een naamloze verteller, de auteur van enkele verhalenbundels. Hij verhaalt over zijn toevallige Berlijnse ontmoetingen met immigranten en hun verhalen. Dat indirecte, samen met zijn eigen twijfels waarom hij ze bezoekt, irriteert aanvankelijk nogal, maar de levensverhalen krijgen meer en meer diepgang. De hoofdpersonen zijn een bejaarde Pools-joodse architecte Dorota (ook uit Opolje) en Dariusz, een collega bij een tankstation waar hij tijdelijk werkt en in mindere mate een voormalige studiegenoot. Dorota verhaalt over de geschiedenis van Berlijn en het joodse leven door de eeuwen heen (ze pleegt uiteindelijk zelfmoord), en de voormalige chirurg Dariusz over zijn huwelijksproblemen, de verdrinkingsdood van zijn zoon in Bolivia en zijn rouwverwerkingsreis daarnaartoe. De kracht van de roman ligt in de filosofische bespiegelingen die hij oproept over het wezen van de mens (vrije wil, gevangenschap, geweld), de zin(loosheid) van het leven en de (on)mogelijkheid opnieuw te aarden.