De verteller is de zoon van de hoofdpersoon, die als beroep sluiswachter (zo de titel) is, dwz. dat hij hier in Oostenrijk de waterval aan de witte rivier beheert. Eens verzonk een boot met vijf mensen aan boord. De vader is een jaar later vermist. Zijn zoon, zelf hydrotechnicus reist als zodanig de hele wereld rond, maar vooral om de sporen van zijn vader te volgen en zijn schuld aan die 'moorden' te onderzoeken. Deze wereld, in de verre toekomst geplaatst, is in kleine staten uiteengevallen, die elkaar bevechten met als inzet de watervoorziening. Twee personages worden regelmatig aangehaald: de moeder Jana, die uit haar land aan de Adriatische zee verbannen was en later teruggekomen is; zijn oudere zus, Mira, die aan brozebottenziekte lijdt, zijn 'faraovrouw', met wie hij een incestueuze relatie had. Het verhaal wisselt constant van perspectief, hier gaat het om het leven thuis, de verhalen van Jana uit haar geboorteland, daar om de belevenissen met de zus 'van glas'. Uiteindelijk draait het in het leven om doden, niemand is onschuldig, hij ook niet. Zevende boek van deze met veel literaire prijzen bekroonde Oostenrijkse schrijver.