Een bruggenbouwer die zich verantwoordelijk voelt voor het instorten van zijn bouwwerk met twaalf dodelijke slachtoffers trekt zich terug uit zijn vak. Hij onderneemt lange wandelingen in zijn tuin, die als een magische plek functioneert en zich tijdens de wandelingen in omvang uitbreidt. In deze utopische omgeving wil de hoofdpersoon de harmonie met zichzelf en de natuur hervinden. Deze strategie vol overpeinzingen en gesprekken met een beperkt aantal kennissen is bedoeld als een soort anti-dystopie. Deze korte literaire roman, die zich onderscheidt door een fijnzinnige beschrijving van zintuiglijke waarnemingen en zijn poëtisch optimistische sfeer, verrast met een surrealistisch slot.